Als je geknipt wordt, moet je stilzitten...
...en niet alleen dan, maar ook zolang je alles op alles moet zetten om je bedrijf weer van de grond op te bouwen kom je er niet aan toe om te vertellen wat je meemaakt. Eind 2018 gaven we het laatste overzicht van de wederopbouwpogingen van ons afgebrande pootgoedbedrijf. De eerste drie jaren na de verwoesting van Wenchi waren taai, vooral vanwege de voortdurende onzekerheden rond de gehuurde en geleasede farms. “Grond” is één van de gevoeligste onderwerpen in de dichtbevolkte hooglanden van Ethiopië. Vooral wanneer er stukken landbouwgrond door de Federale regering aan buitenlandse en Ethiopische investeerders worden gegeven. Dit hadden we al gemerkt bij de allereerste poging om grond in Bishoftu (alias Debre Zeit) te krijgen. De keren daarna dat wij teeltgrond in de belangrijkste aardappelgebieden nodig hadden, begonnen we daarom steevast ons overleg met de boeren rondom de grond die voor ons geschikt zou zijn. En pas nadat zij met hun hele gemeenschap volkomen overtuigd waren dat onze komst het afstaan van die grond waard zou zijn, gingen we samen hogerop om dit op regionaal en federaal niveau vast te leggen. Die aanpak was uniek en de hogere regionen waren er niet meteen van gecharmeerd dat wij de volgorde omdraaiden en zij pas in tweede instantie geraadpleegd werden. Maar dit legde wel de basis voor de benodigde acceptatie van de buurt om zonder strubbelingen te kunnen telen. De insteek om ons hoogwaardige pootgoed door de boeren rondom de farms te laten doortelen was daarvoor ook erg stimulerend.
Twee overheden
Wat we in de loop van de jaren erbij geleerd hebben, is dat er tussen de parallelle belangen van de boerenbevolking (werkgelegenheid, gezond pootgoed en zaaizaad, toegang tot markten) en de Federale overheid (export en innovatie door buitenlandse investeerders, ergo instroom van euro’s en dollars) een harde laag van lokale en regionale bestuurders zit. Die over het algemeen geen oog heeft voor de belangen van hun boeren noch voor de regio-overstijgende nationale belangen. In een Ethiopisch business-tijdschrift stond een tijd geleden een interview met een in Amerika opgegroeide Ethiopiër die geprobeerd had om in zijn vaderland een bedrijf op te zetten. Volgens hem heb je in Ethiopië te maken met twee overheden. De nationale overheid, die er alles aan doet om buitenlandse investeerders binnen te halen en hen te voorzien van de benodigde permits en incentives. En zodra je die hebt en je op je nieuwe plek begint, ontmoet je de lokale overheid die er alles aan doet om je het ondernemen onmogelijk te maken door eindeloze procedures en regels die alleen met veel geld “ingekocht” kunnen worden. Hoe herkenbaar. In Bahir Dar, in Ziway, in Hosanna, in Filtino, in Amora en in Asela, overal zijn we verknipt geworden door deze scherpe tegenstellingen. De enkele uitzonderingen op die regel waarderen we nog steeds hoog.
Terug naar basispootgoed
Met het wegvallen van de pootgoedfarms in de diverse regio’s werden we als Solagrow teruggeknipt tot het telen van alleen basispootgoed op Amora en Wenchi. Op Wenchi is er alleen iets te telen gedurende de maanden maart-juni, omdat de rest van het jaar het te nat en te koud is, met tot vijftien graden vorst. Daarom was voor het inkomstenplaatje de Amora-farm zo belangrijk, omdat we daar met ons irrigatiesysteem drie teelten per jaar konden doen. En de laatste twee jaar deden we dat in samenwerking met een Indische agronoom, die in een joint venture de groententeelt leidde. Op deze manier konden we daar voldoende inkomsten genereren terwijl we in het voorjaar de miniknollen op Wenchi uitplanten en daarna in de herfst op Amora de tweede nateelt konden doen. Dit pootgoed werd dan verkocht aan Ethiopische pootgoedtelers, die het doorvermeerderden en verkochten aan consumptietelers.
Dus nadat we in 2016 weer nieuwe vitroplanten uit Metslawier opgekweekt hadden tot miniknollen, begon de poterteelt weer op gang te komen. In 2017 hadden we 3 ha staan, in 2018 12 ha en in 2019 30 hectare. Een tegenvaller was dat we eind 2019 op Amora bruinrot kregen, waardoor de helft van het pootgoed weer uitviel, enkele HZPC-rassen zelfs helemaal. Voor de teelt van 2020 hadden we erop gerekend de delen van de Wenchi-farm die door de buurt voor begrazing gebruikt werd - zolang wij dit areaal nog niet nodig hadden - terug te krijgen voor de poterteelt. Maar de bevolking was niet genegen om dit terug te geven en de lokale overheid zag geen kans om dit af te dwingen, met de verkiezingen in zicht. Dat jaar bleven we daarom steken op 20 ha en eind 2020 hebben we daarvan voor het eerst sinds de verwoesting van 2015 basispootgoed kunnen verkopen aan de boeren in Jeldu en Wenchi. Dus ja, wat we sinds 2015 gehoopt hadden, gebeurde: na vijf jaar doorvermeerderen vanuit vitro-planten waren we weer terug op de potermarkt!
Na het knippen, ook nog scheren…..
Toen we in juli 2020 de poteroogst binnen hadden, hadden we een blij gevoel van opluchting. Weer terug als pootgoedleverancier. Telen op drie locaties met 120 mensen op de loonlijst leek de opzet waarmee een boterham verdiend zou moeten kunnen worden. Maar eind augustus 2020 kregen we de volgende klap. Op Amora werd een brief overhandigd aan de trekkerchauffeur met de mededeling dat de Gurage Zone per direct onze 53 ha farm onteigende. Reden: al die jaren hadden wij de Amora-farm onbenut gelaten….. Dat we er voor een paar ton aan landbouwwerktuigen hadden staan en werken, een twee kilometer 8”-pijpleiding irrigatiewater vanaf het pomphuis aan de rivier naar de farm bracht, er vijfentwintig permanente medewerkers jaarrond groenten en aardappel teelden, de vrouwen uit de buurt die groentes weer verhandelden, er net vijf kassen opgebouwd waren voor zaailingen en minknollen, we meehielpen met de bouw van de school achter de farm en we de weg door het dorp hadden laten verharden: niets telde mee. Wegwezen, dit wordt industriegebied. En met de beschuldiging dat we al die jaren daar niets gedaan hadden, verviel voor hen de gebruikelijke verplichting om de uitkoopcompensatie te betalen.
Wekenlang heb ik geprobeerd de voorzitter van Gurage Zone te spreken te krijgen, en toen dat eindelijk lukte verwees hij me zonder veel woorden door naar de Regio in Hawassa. Daar wist men heel goed wat wij gedaan hadden, omdat hun experts regelmatig onze farm met de sprinklerirrigatie bezocht hadden. Maar vanuit Hawassa kwam er na maanden wachten geen oplossing. Stilgezwegen. Toen door naar de federale Ethiopische Investeringscommissie. Ook hun experts kenden de realiteit, omdat zij nog geen jaar geleden onze farm bezocht hadden en op grond van de goede voortgang de investeringslicentie hadden vernieuwd. De Commissioner is daarom vastbesloten om dit onrecht op te lossen en te laten zien dat buitenlandse investeringen op bescherming van de overheid kunnen rekenen. Maar dat kost veel tijd, en tot op de dag van vandaag wachten wij op de federale oplossing voor deze regionale misstap.
Eind juli gaf de Indische mede-investeerder aan dat het voor hem genoeg was: hij trekt zich terug uit Ethiopië en gaat door met zijn bedrijf in Kenia. Daarom hebben we inmiddels het personeel van Amora ontslag aangezegd. Want zonder die joint venture gaan wij het niet trekken op Amora. Een jaar lang wel maandelijks de salarissen betaald zonder dat er gewerkt mocht worden en drie seizoenen lang geen inkomsten: dat is te veel om te blijven dragen.
Rond diezelfde tijd leverde ik het halfjaarlijks investeringsrapport van Wenchi in bij de Zone in Woliso. Het nieuwe Hoofd Investments begon zoals gebruikelijk over het altijddurende twistpunt voor deze farm: een pootgoedboerderij moet pootgoed telen, anders voldoe je niet aan je licentie en kan de grond afgepakt worden. Jaar na jaar hebben we de functionarissen uitgelegd dat pootgoed in een 1:4-rotatie geteeld moet worden, waarbij op deze extreme hooglandfarm gras of voedergraan het enige gewas is dat daar kan groeien en rijpen. Dat betekent dus 25 ha aardappel en 75 ha gras. In een vallei waar vanouds alleen moerasgras groeide. En alle twaalf jaar dat we daar werken kregen we hierop commentaar, zowel van de bevolking als van de lokale overheid: je gebruikt de farm maar voor een kwart…. En elk jaar kostte het meerdere vergaderingen om het begrip en de acceptatie voor deze natuurwet terug te krijgen. Maar het Hoofd Investments legde me uit dat ze na ruim tien jaar toenemende druk vanuit de bevolking geen kans zag om dit langer zo te laten voortduren. Ik was murw. En kreeg de volgende minuut verbaal applaus van het hele ambtenarenteam toen ik aangaf dat we per direct 80 hectare wilden teruggeven aan de grondbank en alleen met de hooggelegen droge 20 hectares door zouden gaan, waarop 5 ha mini’s kunnen roteren met 15 ha gerst. Want als Amora niet terugkomt, kan Wenchi ook veel kleiner. Gladgeschoren.
Het gevolg is dat we als Solagrow alleen nog verder gaan met het selecteren, registreren en introduceren van HZPC-rassen, het telen van miniknollen op Hidi en de eerste veldgeneratie pootgoed op Wenchi. En dan dit pootgoed door aangesloten telers laten doorvermeerderen tot gebruikspootgoed. Rond onze Wenchi-farm hebben we sinds enkele jaren drie groepen jonge boeren getraind in het telen van pootgoed, hun grond geploegd, geëgd en gerugd en zij kunnen het basispootgoed doorvermeerderen dat wij op Wenchi vanuit de mini’s telen. En dit is veel verder uit te breiden.
Het is niet anders: we zitten nu midden in de ontslagprocedure van de Amora-medewerkers, van de meeste Wenchi-medewerkers en van de helft van de Hidi-medewerkers en gaan met vijftien teeltmedewerkers (en evenveel guards) alleen verder met 1.5 ha teelt op Hidi en 20 ha teelt op Wenchi. Helemaal gericht op HZPC-basispootgoed vanuit miniknollen plus de productie van de twee Ethiopische rassen voor het regenseizoen. Die we met ons nieuwe steksystem massaal tegen een erg lage prijs kunnen maken. Om zodoende toch de Ethiopische aardappelsector te kunnen voorzien van het ontbrekende schone pootgoed.
De praktijk ter plekke bepaalt wat mogelijk is, en dat moet je ter plekke leren
Toen wij vanuit Friesland naar Ethiopië verhuisden, hadden we het idee dat we met containers Nederlands pootgoed dit land konden gaan voorzien van uitgangsmateriaal van onze rassen. Maar de grens ging (terecht) dicht voor poters en de enige manier was vervolgens om vanuit vitro’s en mini’s centraal basispootgoed te maken en dit in elke regio in een goede vruchtwisseling door te vermeerderen tot gebruikspootgoed. Vandaar dat we als Solagrow-investeerders vanaf 2009 zwaar hebben ingezet op zowel de verwerving van pootgoedfarms in alle aardappelgebieden als op het registreren en importeren van zaaizaad van rotatiegewassen zoals lijnzaad, gerst, ui, kool, wortel, biet, etc. Zodat Solagrow het hele teeltpakket aan de contractboeren kon aanbieden, waarmee zij op een verantwoorde en winstgevende manier het HZPC-pootgoed voor ons konden telen.
Alleen, de ondernemerspraktijk van dit land heeft één hele strakke regel: je moet er bovenop blijven zitten. Waar je niet bent, gebeurt het niet. Als enige Nederlander de vele farms aansturen in een gebied zo groot als de Benelux, ging niet lukken. Omdat je dan niet in staat bent om de benodigde dagelijkse nauwe contacten met buurt, personeel, overheid en gewas te onderhouden. En dan loopt het vast. Daarnaast kun je in een ontwikkelingsland dat verscheurd wordt door oorlog, corruptie en gierende inflaties niet rekenen op law and order of op goodwill, maar moet je jezelf dagelijks zien te redden met de mensen om je heen, zoekend naar een begaanbare weg. Tropenjaren.
Toen we vijftien jaar geleden naar Ethiopië vertrokken, was de beschikbaarheid van pootgoed bedroevend laag, met wat pootgoedproductie door de overheid van slechts drie Phythophthora-resistente rassen. Daarom gingen we. De bevolking is sindsdien bijna verdubbeld, de vraag naar aardappels en pootgoed navenant, maar de productie van vers pootgoed is minder dan toen. Het overgrote deel van de aardappelfarms is besmet met bruinrot en de enige manier om redelijke oogsten te halen is het gebruik van vers ziektenvrij pootgoed. Nog steeds werken de regionale Seed Enterprises niet aan aardappel. Bijna niemand die daarin wil investeren. De teelt van kool en ui levert je na vier maanden cash geld op, de teelt van pootgoed vergt enkele jaren voorfinancieren en dat wil niemand hier. Wat dit land nodig heeft is dat overheid of NGO’s of het bedrijfsleven investeert in enkele jaren basispootgoedproductie, van waaruit dan de boeren gebruikspootgoed kunnen kopen. In 2006 was het ons doel om dit gat op te vullen met HZPC-pootgoed. Maar door het terugtrekken van de zwaar teleurgestelde investeerders in 2012, de verwoesting van Wenchi in 2015 en het verlies van Amora in 2020 hebben we dit doel nog steeds niet kunnen bereiken. Als we in staat zullen zijn om deze laatste drastische afslanking te doorstaan, hopen we met onze miniknollenteelt de komende jaren pootgoed van een aantal goede HZPC-rassen op de markt te kunnen zetten, evenals van het enige nieuwe Ethiopische ras Burqaa waarvan niemand de vermeerdering doet. De afgelopen twee jaren hebben we de meestbelovende nieuwe HZPC-rassen in de vermeerdering en beproeving staan, en de opbrengsten van die rassen maken ons en de boeren blij.
Oftewel, de vraag naar pootgoed is in al die jaren dat we hier zijn alleen maar groter geworden, economisch en politiek gezien verkeert Ethiopië in triest weer, investeringen en projecten vanuit buitenland liggen grotendeels stil, de bevolking is in die tijd haast verdubbeld en de voedselschaarste jaagt de prijzen op: dus de noodzaak om dit land te voorzien van goed pootgoed is letterlijk van levensbelang.
Van harte hopen we door te kunnen bouwen op de stugge ervaringen van de afgelopen vijftien jaar. Om als bedrijf zo klein en efficiënt mogelijk basispootgoed van goede rassen beschikbaar te maken. Vele malen kleiner geknipt dan oorspronkelijk de opzet was. Dan maar kaal, maar focus en nog eens focus. Er bovenop blijven zitten en elke dag zien hoe de aardappel groeit. Op hoop van zegen, te Zijner tijd.
Hidi, oktober 2021
Terug naar nieuws